Wirre deWierman
Dichtbij de kust vol klippen
op een klein woest eiland
woont de ruwe grijsaard
met forse gestalte
en lange witte baard
hij slikt een wonderpil
die hem de gunst verleent
uren lang vol adem
diep onder water
over de zeebodem
heen en weer te lopen
de kerel spoedt zich
naar het vasteland
beent door loofwouden
vernielt het huisje
van meester Galmini
die de vogels van het bos
spraak- en zangles geeft
de weerloze leraar
wordt meegesleurd
door de sterke wreedaard
om diens huisvissen
te onderwijzen
in het spreken en zingen
vergeefse moeite
Tobias
Galmini's papegaai
vliegt vrij rond
over land en zee
bezoekt en mint een vis
vier vogelvisjes
komen uit hun eitjes
kunnen zwemmen én vliegen
de diertjes komen
met luide woorden
bij het eilandhuis
waar hun baas gevangen zit
hij smeekt zijn onderdrukker
weer weg te mogen
wat geweigerd wordt
de wierman wordt
door de vogelvisjes
voortdurend uitgescholden
wat doordringt
tot de klipkabouters
op strand en rotsen levend
de kereltjes vangen
de ruige bulderbast
in een groot visnet
zetten hem te kijk
op hun dorpsplein
de moedige mannetjes
bevrijden de vogelvriend
die reuze genade toont
de kabouters beloont
met twee vogelvisjes
als ze de gestrafte
grootmoedig laten gaan
de kabouterkoning
geeft een feestmaal ter ere
van het gelukkige lot
na de belevenissen
reikt zijn verlegen gast
een fraaie oorkonde
de geweldenaar
komt bij de bouwval
door hem aangericht
zijn woeste handen
werken vol driftig vuur
en verfijnd denken
de omringende grond
wordt gekeerd en beplant
onder ogen vol schouwlust
woning en tuin
zijn mooier dan voorheen
het heertje der toonkunst
prijst overgelukkig
zijn ontvoerder van eens
schenkt hem de
beide vogelvisjes
die overbleven
zij volgen met blije stem
de nieuwe stoere baas.
Han Messie