Wintergejast
Een wintergejaste dame zit kaarsrecht op een parkbank
Zij draagt om haar jas een ceintuur met glimmende knopen
Twee kraaien hebben om de leuning hun klauwen geklemd,
hun irussen strak op de knopen gefixeerd
Elk wil een knoop naar zijn nest meenemen,
als sieraad om andere de ogen uit te steken
Terwijl een van de twee een knoop los probeert te rukken,
schuurt de dame met haar rug tegen de leuning
Die kraai komt klem te zitten, de andere vliegt breeduit weg
Door hevig gekras schrikt de dame op,
onderwijl achterom kijkend
Daar ziet ze hem geplet op de bankzitting tuimelen
Ze tuurt angstig om zich heen
Haalt uit haar boodschappentas een zak sinaasappels,
schudt de papieren zak met opdruk leeg
In het zicht van wegrollende vruchten,
schuift ze de kraai in de zak